Toen ik mijn HBO-V had afgerond, had ik nog geen duidelijk beeld van wat ik precies wilde. Direct na mijn opleiding had ik een baan gevonden in een GGZ-instelling. Daar kreeg ik al snel wél een helder beeld van wat ik wilde. Ik weet dus niet meer precies waarom ik verpleegkundige ben geworden, maar ik weet wel waarom ik het ben gebleven.
Het was de kwetsbaarheid van de mensen met een psychiatrische aandoening met wie ik in aanraking kwam. Die kwetsbaarheid raakte mij onmiddellijk. En het raakte mij dat zij aan de rand van onze samenleving staan. Dat ze gebukt gaan onder een stigma.
Als verpleegkundige in de GGZ hoop ik een intermediair te zijn tussen de patiënt en samenleving. Ik wil bruggen slaan en meer begrip kweken voor mensen met een psychiatrische aandoening. Soms zie je niet aan iemand dat hij een psychiatrisch patiënt is, terwijl zijn lijden heel groot is. En soms zien we alleen maar de psychiatrische stoornis, terwijl een mens veel meer is dan alleen zijn ziektebeeld: hij of zij is een uniek persoon met een eigen persoonlijkheid, visie en kracht.
In mijn werk merkte ik al snel dat ik voor hen het verschil kon maken: het verschil tussen niet mee mogen doen, en hoop. Ik heb een cliënt die mij sinds kort elke keer binnen laat in haar huis: dat is al winst. Het is een teken dat ze meer vertrouwen krijgt. Als ze onenigheid heeft met haar buren, dan praat ik met haar - en de buren. Zo kweek ik meer begrip aan beide kanten.
Ik kan mensen niet genezen. Wel kan ik ze leren omgaan met hun aandoening, zodat ze weer mee kunnen doen, en regie hebben over de herstel die wél mogelijk is. Al is dat maar in kleine stapjes.
Zodat ze inzien dat hun leven de moeite waard is. Dat geldt ook voor de samenleving: ik wil laten zien dat zij net zo waardevol zijn als wij.