Ik groeide op met een vader met psychische problemen. Als kind was ik heel erg bezig met vragen als: wat gaat er in zijn hoofd om? Hoe kan zo iemand het best geholpen worden? Het begon dus heel persoonlijk, en de jaren daarna bleven die vragen maar door mijn hoofd spoken. Ik denk dat ik daardoor besloot om de opleiding sociaalpedagogisch werk te gaan doen.
Ik ben eerst in de psychiatrie terechtgekomen. Het bizarre was: op de plek waar ik stage liep, was mijn vader cliënt. Dat was mooi en pittig tegelijk. Daarna ben ik de gehandicaptenzorg in gegaan. Ik heb antwoorden gekregen op de vragen van toen, maar wat ik vooral heb geleerd: aanvoelen wat iemand nodig heeft, zien wanneer het even niet goed gaat. Mensen die in de war zijn, of ongelukkig zijn, hebben een bepaalde blik in hun ogen. Die blik is voor mij een teken dat ik iets moet doen. Ik haal heel veel voldoening uit mijn werk. We zijn vooral bezig met het benadrukken van iemands positieve punten, zodat cliënten zien, voelen en ervaren dat ze het kunnen, dat ze echt iemand zíjn. Op mijn werkplek zie je mensen groeien. Het leukste moment van de dag is als iemand iets heeft gedaan waarvan hij van tevoren dacht: dat kan ik nooit. Ik vind het dan zo mooi om even te benoemen: ‘Zie je nou wel, het is je toch maar mooi gelukt’. Zo had ik laatst een meisje dat het heel moeilijk heeft. Ze zei tegen me: ‘Anne, ik heb het zwaar’. En dan heeft ze toch uiteindelijk, met een beetje hulp van mij, een heel hoofdstuk voor haar toets doorgeploegd aan het eind van de dag. Dan zie je zo’n twinkel in de ogen en dan weet je: het was een goede dag.